Wat zich precies in Naïra’s hoofd afspeelde, toen Annemiek haar bloemenzaad gaf en voorstelde dat te zaaien, zal Annemiek nooit weten. Naïra, een Afghaanse vrouw van in de zestig, barstte in tranen uit. Het was een belangrijk moment, zoveel was duidelijk. Als ze zou zaaien, zou ze de bloemen, haar bloemen, dan ooit op zien komen? Ze zaaide ze.

Het was mei, alweer maanden nadat Annemiek en Jan Hendrik van start gingen met de aanleg van een tuin bij het asielzoekerscentrum in de wijk Beverwaard in Rotterdam. De aankondiging van de komst van het AZC was op felle weerstand gestuit van een deel van de wijkbewoners en lokale politiek. Met de tuin hoopten Annemiek en Jan Hendrik asielzoekers en omwonenden gelegenheid te geven om elkaar op een plezierige manier te ontmoeten, en zo meer wederzijds begrip te kweken.

In het najaar van 2016 vroegen zij het COA om op het AZC-terrein grond ter beschikking te stellen voor een tuin. Aanvankelijk kregen zij nul op het rekest, omdat een tuin niet paste bij de COA-doelstellingen. Een paar maanden later bood het COA hen alsnog grond aan, een gedeelte van de voormalige sportvelden om de woongebouwen van het AZC. Zonder financiering en andere steun; dat moesten ze zelf maar zien te regelen.

Annemiek en Jan Hendrik vroegen geld aan via de rijksregeling Groen en Doen en daarmee gingen zij van start. Als eerste organiseerden zij een dag om wilgentenen te plaatsen als afbakening van het terrein, de grond om te spitten en twee borders aan te leggen. Het kostte moeite om daar vrijwilligers voor te vinden, dus werkten zij vooral zelf. Maar na de dag was het braakliggende veldje opeens herkenbaar als tuin. Dat maakte het gemakkelijker om in de buurt en in het AZC vrijwilligers te vinden om te helpen bij het vervolg: het zaaien en planten van aardappelen, knoflook, courgette, munt, knolselderij en bloemen. , een mix van wilde en inheemse bloemen en een bloemenmix van de Lidl. Een dag werken later, was de tuin opnieuw meer tuin geworden.

“Weet je hoeveel aardappelen we geoogst hebben”, vraagt Naïra met een plotselinge twinkeling in haar ogen, “driehonderd kilo.”

Vervolgens werden dag dagen langer en warmer, groeiden de gewassen als kool, en was het middagje per week dat zij zelf als vrijwilliger aan de tuin konden besteden, niet meer genoeg om de tuin goed bij te houden. Ze zochten dus mensen die er de rest van de week wilden zijn, voor dagelijkse klussen als planten water geven en onkruid wieden. Maar waar vind je die in een asielzoekerscentrum, waar elke bewoner de volgende week alweer weg kan zijn?

Een woonbegeleider van het COA die ze om raad vroegen, had een idee: een ouder echtpaar op C1, dat nog minstens een paar maanden in procedure zou zijn, Naïra en Karim. Karim had de tegels voor hun woning weggehaald en vervangen door plantjes. Annemiek en Jan Hendrik zochten het stel op en legden hen met handen en voeten uit wat zij wilden. “Kan niet”, maakte Naïra gelijk duidelijk, “mijn man heeft een beginnende vorm van dementie. Als hij de tuin al weet te vinden, komt hij niet meer zelfstandig terug naar huis.” Annemiek en Jan Hendrik lieten zich niet ontmoedigen. Ze gingen Karim helpen met zijn tegeltuintje, en namen Naïra en hem af en toe mee naar de wereldtuin. Na een paar weken, nam Naïra haar man mee. En op een dag, wist Karim zelf de weg naar de tuin te vinden.

Kort daarna ontving het stel het bericht dat zij misschien niet in Nederland mochten blijven. In die periode gaf Annemiek haar de bloemenzaden die zoveel emotie teweeg brachten. Het bleek het begin van een prachtige zomer, waarin Karim hele dagen in de tuin werkte en ook Naïra er vele uren doorbracht. Van alle AZC-bewoners die in de tuin werkten, voelden zij zich het meest verantwoordelijk voor het geheel. Toen Karim aangaf dat hij bang was dat er tuingereedschap zou worden gestolen, bouwde Jan Hendrik een kist en gaf Naïra daarvan de sleutel. Alleen al daardoor groeide zij uit tot de koningin van de tuin. Toen in augustus en september de bloemen op zijn mooist waren, versterkte ze die rol, door COA-medewerkers, bewakers, vrijwilligers, de dokter, andere bewoners persoonlijk bloemen te bezorgen. “Die mensen zijn zo lief”, zei ze daarover, “ik ben ze zo dankbaar. En waarom zou ik alles voor mezelf houden?”

Terwijl Karim met de gewassen in de weer was en Naïra tussen “haar” bloemen en planten voor zich uitkeek en thee dronk, zorgen over achtergebleven familie en de toekomst naar de achtergrond. Het effect viel ook artsen en andere hulpverleners op: tijdens de open dag van het AZC zeiden zij dat ze het ongelooflijk vonden hoezeer Karim was opgeknapt, van verwarmde man die veel sliep, tot de opgewekte en trotse tuinman en hoe Naïra een opgewekte trotse vrouw was geworden.

Dat bleef merkbaar toen het najaar en vervolgens winter werd, en er minder te tuinieren viel. Het bericht, januari 2018 dat zij definitief terug moeten naar Afghanistan, hakte erin. Karim praat sindsdien uren achterelkaar in zichzelf en heeft woedeaanvallen, ook midden in de nacht. Naïra is emotioneel en maakt zich zorgen. Toch brengen de bescheiden eerste zonnestralen van het jaar tijdens een rondleiding door de tuin, een grote glimlach op zijn gezicht en een voorzichtige glimlach op het hare.  “Weet je hoeveel aardappelen we vorig jaar geoogst hebben?”, zegt ze met een plotselinge twinkeling in haar ogen, “wel driehonderd kilo.”

Begin maart jeuken Karims handen om nieuwe gewassen te planten. Prei, om te beginnen, liefst de kleinere en dunnere variant die hij in Afghanistan gewend was. Naïra moppert als zij achter hem en het bezoek de kleine kas inloopt. “Voel eens hoe warm het hier is, hier kan alles groeien. Maar ik heb andere aarde nodig, stenen, bloempotjes en ik heb geen geld. Als iemand me nou zou helpen…. .” Annemiek schrikt als ze dit hoort. Buiten het tuinseizoen kost het niet alleen meer moeite om vrijwillige tuiniers bezig en gemotiveerd te houden, maar besteedden ook Jan Hendrik en zij minder tijd en aandacht aan de tuin. Ze hebben tenslotte ook ander werk en activiteiten.

Naïra begrijpt dat desgevraagd wel. Eigenlijk wil ze niet mopperen. De herinnering aan hoe gelukkig haar man en zij hier de voorgaande zomer waren, is nog vers. Het is dat verdomde besluit dat ze weg moeten, dat haar onder hoogspanning zet. Terwijl ze vertelt over hun huis en spullen die ze in Afghanistan verkochten, haar wanhoop over de toekomst die zij als zestigers opnieuw zullen moeten opbouwen, en de woedeaanvallen van haar man, rollen de tranen opnieuw over haar wangen.

Even breekt de zon door en glimlacht Naïma door haar tranen heen. Hun advocaat gaat in hoger beroep. “Ik hoop zo dat het snel voorjaar wordt en we weer van de tuin kunnen genieten. Tot nu toe loopt alles telkens anders dan ze zeggen. Dus wie weet.”